Grondslagen
Algemene grondslagen
Bij het opstellen van de P&C producten is rekening gehouden met de voorschriften van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de financiële verordening zoals door Provinciale Staten is vastgesteld.
Basis voor de ramingen in deze Kadernota
De Kadernota 2026-2029 bestaat uit de jaarschijven 2026 tot en met 2029. Hierin zijn de effecten van de Voorjaarsnota 2025 voor komende jaren uitgewerkt en opgenomen.
Algemene dekkingsmiddelen
Algemene dekkingsmiddelen zijn inkomsten voor de provincie waarbij nog niet is bepaald waar dit geld aan wordt uitgegeven. Deze middelen zijn daarmee vrij te besteden (in tegenstelling tot de specifieke dekkingsmiddelen). De algemene dekkingsmiddelen bestaan uit:
Lokale heffingen
De opbrengst van de lokale heffingen bestaat vrijwel volledig uit inkomsten voor de opcenten motorrijtuigenbelasting.
Provinciefonds
De raming van de inkomsten uit het Provinciefonds is gebaseerd op de September- en Decembercirculaire 2024. Deze circulaires bevatten nieuwe gegevens over uitkeringen die de provincie vanuit het Rijk ontvangt, die nog niet in de begroting voor 2025 waren meegenomen.
De uitkering uit het provinciefonds bestaat uit een algemene uitkering en decentrale uitkeringen, die een eigen verdeling over de provincies hebben. De indexatie van de algemene uitkering in het Provinciefonds is gekoppeld aan het nominaal bruto binnenlands product. Deze cijfers worden gepubliceerd door het CPB en in de circulaires verwerkt.
Dividenduitkering
De provincie ontvangt geld (dividend) vanuit de deelnemingen, bedrijven of organisaties waarin zij een aandeel heeft. Op dit moment zijn dat de BNG, NWB en de ZEH.
Algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen van het provinciefonds
De ontwikkelingen van de algemene uitkering en de decentrale uitkeringen worden altijd voor T+5 jaren gegeven. Dit wordt ook zo verwerkt in de begroting. Deze periode wordt gebruikt als grens voor het vullen van de stelpost indexatie. Dit betekent dat de indexatie van kosten en inkomsten wordt berekend en vastgelegd voor de komende vijf jaar, met als doel om te voorkomen dat de ontwikkeling van inkomsten (baten) en uitgaven (lasten) niet in evenwicht is. Dit principe wordt ook toegepast op de ontwikkeling van de inkomsten opcenten op de motorrijtuigenbelasting, zodat er een evenwichtige financiële planning is voor de komende vijf jaar.
Indexatie
Indexering is het aanpassen van geldbedragen aan een indexcijfer. Vaak betreft dit aanpassing aan de inflatie zodat het reële bedrag gelijk blijft. In de provinciale context betekent dit dat beschikbare budgetten worden opgehoogd zodat hiermee dezelfde koopkracht behouden blijft. De begroting wordt hiermee waardevast gemaakt.
In de Financiële verordening 2021 zijn de kaders opgenomen met betrekking tot indexatie. De praktische uitvoering daarvan is vastgelegd in een Uitvoeringsnota indexatiebeleid die GS vaststelt. Gelijktijdig aan het opstellen van deze Kadernota is die uitvoeringsnota geactualiseerd en ter bespreking met Provinciale Staten (via de Commissie voor Onderzoek van de Rekening) gedeeld (zie link). Onderstaande informatie en de in de tabel opgenomen indexcijfers zijn al in lijn gebracht met de beoogde actualisatie.
Categorie | Te hanteren index(en) | Bron |
---|---|---|
Baten | ||
| Nationale consumentenprijsindex (CPI) | CPB |
Lasten | ||
| 42/43: Grond-, weg- en waterbouw (GWW) Het prognose percentage voor T+1 wordt berekend op basis van de index ‘42/43: Grond-, weg- en waterbouw; inputprijsindex 2020=100’ (link) waarbij het laatst bekende indexcijfer wordt afgezet tegen de in de vorige Kadernota vastgestelde index. Voorbeeld: in de Kadernota 2025 is het indexcijfer 133,6 gebruikt. Bij het opstellen van de Kadernota 2026 is het laatst bekende indexcijfer 136,4. Het indexatiepercentage wordt dan 136,4 -/- 133,6 = 2,8 / 133,6 * 100% = 2,10% | CBS retrospectief |
Index Bruto Overheidsinvesteringen (IBOI) Het prognose percentage voor T+2 t/m T+5 wordt gebaseerd op de IBOI in de verzamelde bijlagen met lange reeks t/m T+4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar. | CPB | |
| Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers (PO:bw) Het prognose percentage wordt gebaseerd op de verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m T+4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar. | CPB |
| Cao-lonen, contractuele loonkosten en arbeidsduur Het prognose percentage voor T+1 wordt berekend op basis van ’CBS-prijsindexcijfer CAO lonen per uur, inclusief bijzondere beloningen, categorie zakelijke dienstverlening, reeks 2020=100’ (link) waarbij het laatst bekende indexcijfer wordt afgezet tegen de in de vorige Kadernota vastgestelde index. | CBS retrospectief |
Cao-loon marktsector Het prognose percentage voor T+2 t/m T+5 wordt gebaseerd op verzamelde bijlagen met lange reeks t/m T+4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar. | CPB Februari/maart raming Periode: T+2 t/m T+5 | |
| Landelijke Bijdrage-Index (LBI) Prognose percentage voor T+1 wordt ook gebruikt voor de resterende jaren. | DOVA (Samenwerkingsverband van decentrale OV-autoriteiten) |
| Gewogen index van 1/3 (imoc) en 2/3 (PO:bw) Het prognose percentage wordt gebaseerd op de verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m T+4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar. | CPB Februari/maart raming |
| Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc) Het prognose percentage wordt gebaseerd op de verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m T+4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar. | CPB Februari/maart raming |
Investeringen | ||
| Voor deze investeringen worden de indexen van de GWW en IBOI toegepast zoals dat eerder is toegelicht in deze tabel bij de categorie Lasten: Beheer en onderhoud infrastructuur + Beheer en onderhoud natuur. | |
| Voor deze investeringen wordt de index gehanteerd van de ‘Prijs overheidsconsumptie, netto materiaal (imoc)’ zoals dat eerder is toegelicht in deze tabel bij de categorie Lasten: Resterende budgetten incl. ICT. |
Te hanteren indexen voor Begroting 2026
Categorie | Te hanteren index(en) | Bron | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | 2030 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Baten | |||||||
Opcenten mrb, precario | Nationale consumentenprijsindex (cpi) | CPB februari 2025 | 2,6% | 2,3% | 2,2% | 2,2% | 2,2% |
Lasten | |||||||
Beheer en onderhoud infrastructuur, natuur | GWW (T+1) IBOI (T+2 t/m T+5) | CBS jan 2025 t.o.v. jan 2024 | 2,1% | 2,5% | 2,6% | 2,4% | 2,4% |
Loonontwikkeling, vergoeding Statenleden | Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers | CPB februari 2025 | 1,8% | 5,7% | 4,6% | 4,3% | 4,3% |
Inhuur | Cao-lonen, contractuele loonkosten en arbeidsduur (T+1) | CBS jan 2025 t.o.v. jan 2024 | 5,6% | 3,6% | 3,4% | 3,2% | 3,2% |
Concessies Openbaar vervoer, waterbus en veer | Landelijke Bijdrage-Index (LBI) | DOVA | 4,4% | 4,4% | 4,4% | 4,4% | 4,4% |
Meerjarige boekjaarsubsidies, omgevingsdiensten | 1/3 prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers en 2/3 Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc) | CPB februari 2025 | 1,9% | 4,5% | 3,8% | 3,6% | 3,6% |
Resterende budgetten, inclusief ICT | Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc) | CPB februari 2025 | 2,1% | 2,2% | 2,2% | 2,3% | 2,3% |
Investeringen | |||||||
Aanleg en verbetering infrastructuur | GWW (T+1) | CBS jan 2025 t.o.v. jan 2024 | 2,1% | 2,5% | 2,6 | 2,4% | 2,4% |
Gebouwen (huisvesting) | Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc) | CPB februari 2025 | 2,1% | 2,2% | 2,2% | 2,3% | 2,3% |
Kapitaallasten
De kapitaallasten bestaan uit de kosten van rente en afschrijvingen. Bij dit onderdeel wordt daar nader op ingegaan.
Rente
De rente bestaat uit rente van eerder afgesloten leningen (rente is zeker) en nog niet afgesloten leningen (rente is onzeker).
Op basis van uitgaven en inkomsten die in deze begroting staan, kan worden bepaald hoeveel geld er de komende jaren extra geleend moet worden bovenop de bestaande leningen. Op basis van deze cijfers en een inschatting van de dan geldende rentetarieven wordt een berekening gemaakt van de toekomstige, nieuwe rentekosten.
De onzekerheid van deze rentepost is groot. Dit heeft twee oorzaken: ervaring uit de afgelopen jaren leert dat de kans groot is dat de budgetten en investeringen in de meerjarenbegroting te positief worden ingeschat en dat de leningen die nodig zijn in die jaren in werkelijkheid ook lager zullen uitvallen. Daarnaast kunnen toekomstige rentetarieven afwijken van de tarieven waar we nu mee rekenen. Meer uitleg over de onzekerheden en de uitgangspunten die zijn gebruikt vind je in de renteparagraaf onder Onzekerheden met mogelijke impact op het begrotingssaldo - Lasten .
De grootte van het bedrag aan rentekosten dat aan vaste activa (bezittingen zoals gebouwen, machines, voertuigen, grond) wordt toegewezen, wordt bepaald door middel van een zogenoemde omslagrente. De verdeling gebeurt op basis van de waarde van de activa op 1 januari en de kosten voor rente die we verwachten. Dit leidt tot een omslagrentepercentage van 0,47% in 2026.
Afschrijvingslasten
Het jaar nadat iets officieel in gebruik is genomen/in bezit is gekomen, beginnen we met het afschrijven van de kosten. Dit staat in de Financiële verordening provincie Zuid-Holland 2021 artikel 4.15 afschrijvingstermijnen.
Motorrijtuigenbelasting
De opbrengsten van de opcenten (extra belasting voor de provincie) op de motorrijtuigenbelasting wordt bepaald door het tarief maal de grondslag (de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting die bepaald wordt door het aantal voertuigen, hun gewichtsklasse en eventuele vrijstellingen). De hoogte van de motorrijtuigenbelasting verandert door zaken als bevolkingsgroei en hoeveel mensen een auto hebben, maar ook doordat regels voor vrijstellingen voor bijvoorbeeld elektrische voertuigen kunnen veranderen.
Opcententarief
Het opcententarief wordt door Provinciale Staten vastgesteld. Het tarief mag niet boven het wettelijk maximum, dat het ministerie van Financiën vaststelt, uitkomen. Dit maximum is voor het jaar 2025 vastgesteld op 147,1. Voor Zuid-Holland is het opcententarief in 2025 101,5. Voor de jaren daarna geldt dat het tarief jaarlijks geïndexeerd wordt op basis van de CPI. Daarnaast wordt het tarief vanaf 2026 structureel verhoogd met 0,3 opcenten zoals in het coalitieakkoord is afgesproken.
Hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting (ontwikkeling wagenpark)
Voor de berekening van 2025 gebruiken we de laatste raming van de Belastingdienst die we in januari dit jaar ontvangen hebben. Voor de berekening van de jaren daarna vormt dit nog steeds de basis en houden we verder rekening met de CPI cijfers die in maart door het CPB gepubliceerd zijn en de wijzigingen in de vrijstellingen van verschillende voertuigen zoals deze in het belastingplan 2025 van het Rijk staan.
Reserves
Het geld dat je aan de reserves toevoegt of eruit haalt (stortingen en onttrekkingen), moet hetzelfde zijn als wat in de begroting staat. In de Financiële verordening 2021 is in artikel 4.8 vastgelegd dat Provinciale Staten elk jaar in de Kadernota bestemmingsreserves kunnen aanwijzen waarop aan het einde van het jaar wijzigingen kunnen plaatsvinden, afhankelijk van de realisatie van lasten en baten voor het bijbehorende onderwerp. Dit betreft de volgende reserves voor het begrotingsjaar 2026:
- Bufferreserves : Bufferreserve Weerstandscapaciteit
- Egalisatiereserves: Dagelijks beheer en onderhoud infrastructuur, Lastneming subsidies, NatuurNetwerk Nederland
- Spaarreserves: Beheerplan Natura 2000 en PAS, Bereikbaarheid, Groene ambities, Meerjarenplan Bodem, ondergrond en grondwater, Ontwikkelopgave Natuur, UPG 40, Warmteleiding Warmtelinq, Incidentele aanvulling middelen Subsidieregeling Wonen Zuid-Holland
Subsidies
Op 15 mei 2020 heeft de commissie BBV aanvullende richtlijnen gegeven voor de notitie 'Verantwoording van subsidies' uit januari 2019 over de verantwoording van subsidies.. Belangrijkste uitgangspunt is dat Provinciale Staten een grensbedrag mogen stellen voor meerjarige subsidies. Voor subsidies over meerdere jaren die onder deze grens vallen, moeten de lasten in één keer genomen worden in het jaar waarin de subsidieactiviteiten starten. Voor subsidies boven de grens moeten de lasten toebedeeld te worden aan de jaren waarop zij, naar verwachting, betrekking hebben. Voor de lasten boven de grens gelden strengere regels voor de administratie. Doel van de BBV-aanpassing en het grensbedrag is om naar meer eenzelfde verantwoording te komen tussen provincies en gemeenten, de administratie zo klein mogelijk te houden en beter aan te sluiten bij het baten- en lastenstelsel (dat laatste was bij de provincie Zuid Holland al het geval). De provincie Zuid-Holland werkt met een grensbedrag van € 250.000 voor meerjarige subsidies. Bij dit grensbedrag worden de administratieve lasten niet enorm verhoogd, terwijl het baten- en lastenstelsel voldoende wordt gevolgd.